Analyse: Het Hongaarse voetbal is dood- en doodziek
Against Modern Football. Een analyse op de monopolie van de Hongaarse staat op het voetbal. Clubs hebben parlementsleden als eigenaar of krijgen fortuinen gestort via vriendjespolitiek. Welkom in het absurde voetballandschap van alleenheerser Viktor Orbán.
Hongarije is als lidstaat al lang een probleemgeval voor de Europese Unie. Europa ziet het land niet eens meer als democratie en bestempelde het in 2022 officieel als electorale autocratie, een vorm waarin rechten en vrijheden van het individu worden ingeperkt. Een voorbeeld hiervan is de krachtige staatspropaganda-machine waar niemand omheen kan. De onafhankelijke media is de nek omgedraaid en je wordt gebombardeerd met controversiële posters in Boedapest. De hersenspoeling van de burgers om tegen Brussel, LGBTQ, linkse politici en vluchtelingen te zijn is moeilijk te weerstaan door de middelen die de staat gebruikt.
Corporate Tax
In plaats van aandacht besteden aan sectoren die dringend verbeterd moeten worden, zoals het onderwijs of de gezondheidszorg, wordt er een ongelofelijke hoeveelheid geld gestoken in sport. Dat wordt mede mogelijk gemaakt door het TAO-programma, waarbij we praten over omgerekend twee à drie miljard euro in de laatste tien jaar. Geld dat eigenlijk bedoeld zou moeten zijn voor het volk, gaat naar clubs, eigenaren, transfers en stadions.
De TAO-regeling (Társasági Adó – Corporate Tax) stelt Hongaarse bedrijven in staat een deel – of het geheel – van de winstbelasting te doneren aan sportclubs. Een zakenman mag dus legaal zijn winstbelasting overmaken aan de plaatselijke voetbalclub, waardoor kleine clubs uit het niets opblazen en geld hebben voor transfers of betere faciliteiten. Daarbij tonen verschillende onderzoeken aan dat clubs met parlementsleden als eigenaar veel makkelijker een stadion of trainingscomplex cadeau krijgen van de overheid.
Een nieuw tijdperk creëren
Voetbal profiteert met 39% (963 miljoen euro) verreweg het meeste van de TAO-regeling. Andere sporten die in aanmerking komen zijn handbal, basketbal, waterpolo, ijshockey en sinds kort volleybal. Dat voetbal zo hoog scoort heeft te maken met de betrokkenheid van de staat. De premier van land is Viktor Orbán, leider van de (extreem)rechts-conservatieve partij Fidesz. Zijn liefde voor voetbal gaat ver. Heel ver. In 2011 introduceerde hijzelf de TAO-regeling zodat clubs makkelijker aan geld kunnen komen. Orbán heeft het doel voor ogen om de oude glorietijd terug te brengen. De Hongaren koesteren namelijk nog altijd het Magische Magyaren-tijdperk uit de jaren ’50, bestaande uit onder meer Ferenc Puskás, Nándor Hidegkuti, Sándor Kocsis en József Bozsik. Er moeten nieuwe legendes opstaan.
Als we de clubs van het hoogste niveau onder de loep nemen wordt de invloed van Orbán en zijn partij Fidesz duidelijker. Het beste voorbeeld is recordkampioen Ferencváros, waarbij eigenaar Gábor Kubatov de vicepresident van Fidesz is. De selectie van de groen-witten bestaat elk seizoen gemakkelijk uit twee, drie elftallen waar niemand aan kan tippen qua transferwaarden. De club kan simpel aan TAO-inkomsten komen door het brede netwerk van Kubatov, iedereen weet voor het seizoen begint al wie kampioen wordt. Daar stak rivaal Újpest FC het afgelopen seizoen de draak mee. Ze toonde een krachtig spandoek bij de Budapest-derby. De media – in de macht van Fidesz – liet vervolgens opzettelijk niets zien van het monster op het doek in een Fidesz-jasje.
Dominantie
Vrijwel elke club op het hoogste niveau heeft (sterke) connecties met Fidesz of heeft een parlementslid als eigenaar: Kisvárda FC (Miklós Seszták), Puskás Akadémia (Lőrinc Mészáros), Paks (János Süli), Zalaegerszeg (Gábor Végh), DVTK (Miklós Benczés), Honvéd Kispest (Zoltán Bozó), MTK (Tamás Deutsch), MOL Féhervár (tot voor kort staatsbedrijf MOL) en Mezőkövesd-Zsóry (András Tállai). Al deze namen zijn leden van Fidesz en hebben een grote rol gespeeld in de plaatselijke- of landelijke politiek. Enkel Újpest FC heeft een buitenlandse eigenaar en geen duidelijke connecties met Fidesz, maar die wordt om zijn beurt weer uitgekotst door zijn eigen aanhang. De Belg Roderick Duchâtelet was zo dom was om het logo van de club te veranderen.
We kunnen de situatie bestempelen als absurd. Nietszeggende clubs zonder historie kunnen makkelijk aan flinke sommen geld komen wanneer er de juiste connecties zijn. Heb je een hoge pief zitten bij Fidesz, dan komt het goed met je club. Paks, Kisvárda, Mezőkövesd en Puskás Akadémia hebben zonder de TAO-regeling niets te zoeken in de hoogste competitie van het land, ze zijn er alleen door de invloed van Fidesz en vriendjespolitiek. De sfeerloze stadions laten dat al te goed zien. Goede sfeer mag je tegenwoordig alleen verwachten bij Ferencváros, Újpest FC, Honvéd, Debrecen en DVTK. Clubs die niet kunnen rekenen op de steun van Fidesz maar wél supporters en historie hebben worstelen daarentegen in de tweede divisie, denk daarbij aan Győr ETO FC, Szombathelyi Haladás, Pécsi MFC en Nyíregyháza Spartacus. Of zijn nóg lager afgedaald: Sopron FC, Csepel FC, Kaposvár Rákóczi en Dunaújváros.
Stadiondrift
Niet alleen loopt de staat heel veel geld mis door de TAO-regeling, Orbán is hiernaast geobsedeerd met een nationale stadiondrift. Daar waar in Nederland sinds 2009 geen enkel nieuw voetbalstadion is gebouwd, heeft Hongarije in de laatste negen jaar liefst elf(!) moderne stadions laten bouwen. De juweeltjes uit het verleden worden geruïneerd en maken plaats voor de typische doorsnee bakken. Op het hoogste niveau heeft enkel Kécskemeti TE nog een oud stadion, maar hier is de overheid druk mee bezig. Na twee promoties én een plek achter Ferencváros kwam Europees voetbal naar Kécskemet en zijn renovaties in volle gang.
Orbán doet wat hij wil. Zo heeft zijn eigen voetbalclub Puskás Akadémia in tien jaar liefst honderd miljoen gekregen. Op papier is de premier geen eigenaar maar toevallig is dit nou juist zijn oude amateurclub. Om de touwtjes in handen te houden heeft Orbán daarom zijn steenrijke jeugdvriend geïnstalleerd als eigenaar, Lőrinc Mészáros. Daar waar de Fidesz-leider opgroeide als kind, een plaats met nog geen tweeduizend inwoners, liet hij een peperduur stadion bouwen en doet Puskás Akadémia nu jaarlijks mee om Europees voetbal. De plek van het stadion? Orbán doneerde de achtertuin van zijn zomerhuis.
Invloed over de grens
Naast de nationale dominantie, reikt de invloed van Orbán ook over de grens en gebruikt hij het voetbal om zieltjes te winnen. Door het trauma van Trianon wonen er een groot aantal Hongaren in buurlanden, die wel mogen stemmen (per mail!) bij verkiezingen. De Hongaarse overheid financiert stadions en trainingscomplexen voor clubs in steden waar veel Hongaren wonen. Dit geldt voor Sepsi Sf. Gheorghe in Roemenië, DAC Dunajská Streda in Slowakije, FC Nafta in Slovenië en TSC Bačka Topola in Servië. Voetbal is meer dan ooit een politiek middel en daar wordt gretig gebruik van gemaakt. Als het kan gaat de premier even langs om een wedstrijd bij te wonen.
Hoe het Hongaarse voetbal zich verder zal ontwikkelen is nog maar de vraag. Orbán zal aan de macht blijven door de transformatie die de ‘democratie’ heeft doorgemaakt en geld blijven pompen in het voetbal. Het nationale elftal zit in de lift onder leiding van Dominik Szoboszlai, maar de eigen competitie is een politiek spel geworden tussen parlementsleden van Fidesz. Met de TAO-regeling kan elke willekeurige club zich snel naar de top werken met geld dat eigenlijk bedoeld zou moeten zijn voor het volk. De inwoners van Hongarije zijn hier uiteindelijk de dupe van. Zij worden bestolen en zien andere sectoren in de samenleving aftakelen. Het Hongaarse voetbal is dood- en doodziek.