De bontgekleurde Souaré
Ik voetbal niet meer. Een ‘van Basten’-gevalletje. Op mijn twintigste werd er geconstateerd dat er nog maar een flinterdun laagje kraakbeen in mijn rechterenkel zit. Om een rolstoelloze toekomst in het vooruitzicht te houden, heb ik destijds besloten om maar te stoppen met voetballen. Als ik mijn leven als voetballer analyseer, kom ik tot drie hoogtepunten. Het dubbele kampioenschap onder leiding van Fred Derks met SC Woezik E3, het langdurige, vervelende blessureleed en mijn kortstondige affaire met het Franse clubvoetbal onder leiding van coach Mamadi Souaré.
Ik sta langs de zijlijn te kijken. Onder een okergele zon schreeuwt de trainer van ASPTT zijn mannen naar voren. Met zijn zware stem brult hij continu dezelfde zin. Ik moest het eerst vier keer aanhoren voordat ik zijn Frans met zwaar Afrikaans accent kon verstaan, maar op een gegeven moment lukte het me: ‘Allez, allez, allez les gars!’: ‘Gaan, gaan, gaan jongens!’
ASPTT verliest de wedstrijd met 0-4. Trainer Souaré is ontevreden. Ondanks zijn ‘coaching’ langs de zijlijn, hebben zijn mannen de wedstrijd verloren. Tien minuten na het laatste fluitsignaal, slenter ik langs het bouwvallige clubgebouw en hoor ik vanuit de kleedkamer van ASPTT de negroïde brulsirene een tandje bij schakelen. Hij lijkt wel de broer van John Coffey uit de Green Mile. Johan Café, zeg maar.
Vier dagen later meld ik me bij ASPTT. Ik zit inmiddels in de laatste paar weken van mijn buitenlandstage in Arras, Frankrijk. Na wederom een lange dag in de collegezalen van de Université d’Artois ben ik wel toe aan wat ontspanning. Ik loop het sportcomplex op en ik zie trainer Souaré al staan. Met het bonte shirt van Guinée om zijn schouders begroet hij mij vriendelijk met een ferme handdruk. Hij wist dat ik zou komen. Hij wijst me de kleedkamers waar de andere jongens zich al aan het omkleden zijn. Nou ja, jongens: met bovenbenen als boomstammen en koppen als huurmoordenaars waan ik me eerder op de set van Scarface. Terwijl ik mijn kicksen onderbind, schieten de woorden ‘wet’, ‘van’ en ‘arbeidsongeschiktheid’ door mijn hoofd.
In de kleedkamer heb ik wat informatie ingewonnen over het team, de club en de trainer. Vooral over de trainer krijg ik veel informatie toegespeeld. Ik had te maken met een speciale man. Mamadi Souaré is vroeger international van Guinée geweest en hij traint nu deze (beroerde) amateurclub. Iets met vergunningen. Volgens de jongens is het een kwestie van tijd voordat hij ASPTT, een provinciaal clubje met een ledenaantal van 250, zal gaan verlaten voor het grote werk in de Franse profdivisies.
Ik gniffelde. Als ik de spelers moest geloven bezat Mamadi Souaré het geniale trainers-gen dat nodig was voor een carrière als topcoach. Mijns inziens had hij eerder het DNA van de Alouatta seniculus (brulaap), maar ik kon me vergissen.
De training begon met een warming-up. Ik studeerde destijds dan wel Frans, maar geen Swahili. Zijn Frans met flink Afrikaans accent was lastig te volgen: gelukkig is het spel voetbal universeel: ik redde me wel. De oefenvormen waren saai en oninteressant. Zijn aanwijzingen waren gering en van het woord ‘probleemtraining’ had hij volgens mij ook nog nooit gehoord. Toch fascineerde Souaré me enorm. Het uitbundige, excentrieke karakter van Souaré was onvergetelijk, evenals zijn bonte kledij. Ik had aan de training qua voetbalbagage weinig overgehouden, maar ik had toch maar mooi een chronische trommelvliesontsteking in de pocket.
Mamadi Souaré was een baas. In de trainingen die volgden, heb ik me vermaakt met één van de meest kleurrijke personen die ik ooit heb ontmoet. Charmant was het zeker: een trainer met een verleden als topvoetballer die een aantal middelmatige voetballers moest trainen in een gehucht in Noord-Frankrijk. Bij mijn laatste training, bedankte hij me voor mijn inzet en complimenteerde hij me met mijn linkerbeen. Toen ik de voetbalclub verliet, wist ik dat ik in de toekomst met weemoed terug zou kijken naar deze Afrikaanse beer. Mamadi Souaré.
Ik zag hem vervolgens nog één keer. Een oase van kleur trok mijn aandacht toen ik op een zaterdagochtend in het centrum langs de prachtige Arrageoise façades liep. Terwijl het stoplicht van groen naar oranje en tenslotte op rood sprong, stond Mamadi Souaré er pal naast, in zijn knalgele trainingspak.